Rillend liep Lily door de duistere gang. Door licht van de fakkels gleden schaduwen van onzichtbare personen langs de muren. Voor geesten was Lily niet bang, die had ze wel vaker gezien, zoals in het labyrint. Toch voelde ze zich niet op haar gemak. Elke keer dat ze iets zag bewegen schrok ze op en keek ze verwilderd om zich heen. Pas toen ze een hoek om sloeg schrok ze pas echt. Een gedaante met een zwarte mantel en een kap die zijn gezicht bedenkte kwam op haar af. Naast hem lagen de bebloede lichamen van haar ouders, Miyoko, Cosette en nog meer vrienden. Ze zette grote ogen op en keek naar het mes dat de gedaante in zijn hand had. Het zat onder het bloed. Lily had zin om het uit te schreeuwen, maar er kwam geen geluid uit haar keel. Haar benen weigerde dienst, en pas toen de man nog dichter bij was kreeg ze het voor elkaar om achter uit te deinsen. Er kwam een zwak geluidje uit haar keel, dat op een hakkelende "help" leek.