"VERDOMME, VERDOMME VERDOMME!" schreeuwde Seth woest boven de regen uit, niet zeker wetend of het water op zijn wangen ook uit traan bestond. De verantwoordelijkheid voor zowel het inleveren als het redden van Yuu drukte met een enorm gewicht op zijn hart, dat desondanks wild in het rond bonkte. Zwarte schaduwen vermengden met zwartere schaduwen terwijl hij door het bos rende. Plots bleef zijn voet echter achter iets hangen, waardoor hij op de grond smakte en pijnlijk naar zijn arm greep. Haastig krabbelde hij overeind, en keek hij verwoed om zich heen. Toen de duisternis niets wilde onthullen vloekte hij luid. Haastig bracht hij zijn handen bij elkaar, maar de lichtbol werd onder zijn stress en frustraties niets meer dan een paar flinterdunne lichtdraadjes, die verdampten boven zijn vingers.
Totaal gefrustreerd schreeuwde hij het uit van de spanning. Hij moest verdomme licht hebben! Hij moest Yuu, hij moest hem toch verdomme.. Yuu. Yuu! Al snel werd zijn hoofd overladen met onregelmatige angstvlagen die halverwege werden verstoord om nieuwe angsten te vormen.
Hij haalde diep adem, sloot zijn ogen voor een simpele seconden, en haalde toen zijn holle vuist naar zijn hoofd. Hij moest licht hebben. Het was de enige hoop die hij nog had.
Wonder boven wonder werden de witte draadjes in zijn hand feller, en klonterden ze samen tot een bol ter grootte van een tennisbal. Haastig wierp hij een blik op de bomen, de grond... En toen zag hij het.
Een donkerrode streep, dat krioelend tussen de bomen verdween.
Doodsbang en overladen met pijnlijk stekende angsten rende hij op het spoor af, en volgde het tot het leidde naar een open plek, en de regen Yuu's bloed al had weggespoeld.
Woedend op alles en iedereen stampte hij op de grond. "YUU, VERDOMME-!"
Maar daar was plotseling, aan zijn rechterhand, een vage schim, die langzaam langs de bosrand bewoog. De wind wakkerde in aan, en de regen sloeg tegen zijn kletsnatte kleding, terwijl hij richting de beweging sprintte.
Daar, verborgen onder een paar rotsblokken en overwoekerend struikgewas, was een donker zwart gat. Belangrijker echter was de jongen die ervoor lag. Seth schrok zich wild toen hij hem zag, en voelde zijn hele lichaam verkrampen.
"YUU- NEE!" Hij schreeuwde en stormde met een immense lading verdriet en woede op het woeste roofdier af. Al zijn angsten waren verdwenen. Het enige waar hij zich nog van bewust was, was dat Yuu er niet meer was.
Yuu was weg.
Schreeuwend hief hij zijn handen op en voelde hoe zijn ogen zich vulden met tranen terwijl hij een enorme hoeveelheid energie in zijn handen verzamelde. Hij had nog nooit zo'n kracht, en tegelijk zo'n zwakte door zijn lichaam voelen stromen. Het was alsof al zijn levenskracht naar zijn handen vloeide.
Met pijn in al zijn ledematen richtte hij woedend en al huilend zijn polsen op het afschrikwekkende beest, dat juist zijn klauwen in Yuu's levenloze lichaam wilde zetten.
"BLIJF VERDOMME VAN HEM AF!" krijste hij wild, en juist op dat moment werd het beest door een gigantische lading licht in zijn buik geraakt, en werd het hard achteruit gesmeten, tot het tien meter verderop tegen een puntige rots aanknalde, en in een wervel van gescheurde huid, dieprood bloed, en spartelende poten naar beneden gleed en daar stuiptrekkend bleef liggen.
Seth had echter totaal geen oog meer voor de leeuw, en rende in totale wanhoop naar het hoopje toe. Hij dook bij Yuu neer, en huilde hij luid terwijl hij Yuu's schouders pakte en zijn hoofd tegen hem aandrukte.
Yuu was dood.
Maar toen, net toen hij woedend en vol verdriet de wereld wilde vervloeken, voelde hij plots een vage beweging tegen zijn lichaam. Met wijdopen gesperde ogen deinsde hij terug, en keek hij even naar Yuu's borst.
Langzaam, haast onopmerkbaar, deinde het op en neer.
Een flits hoop schoot door zijn lichaam terwijl zijn hart weer luid begon te bonken. In een chaotische vlaag sheurde hij zijn overhemd uit, en bond hij het totaal verslingerd in doodsangsten om Yuu's linkerarm, waar ontelbare hoeveelheden bloed uit gutste.
Snel greep hij Yuu beet, en legde hij hem in zijn armen, waarna hij haastig opstond, een blik om hem heen wierp, en vervolgens de open plek doorstak, in de richting van het tentenveld.
Hij durfde aan niets anders te denken dan de regen die op zijn huid viel, en de donder die over zijn hoofd galmde.